Hans (56) uit Rotterdam zit met een probleem waar veel mensen zich waarschijnlijk in herkennen. Elke dag opnieuw parkeert zijn buurman zonder pardon op zijn oprit.
Geen eenmalig foutje, geen vergissing, maar een structurele gewoonte. En toch zegt Hans er niets van. “Ik wil geen gedoe met de buren, maar het begint me wel steeds meer te ergeren,” vertelt hij.
Het probleem begon klein. In het begin dacht Hans dat het gewoon een keertje per ongeluk was. “De eerste keer dat zijn auto op mijn oprit stond, dacht ik: ach, kan gebeuren.
Misschien had hij even snel iets moeten inladen of was er geen plek op straat. Maar toen het vaker gebeurde, begon ik me af te vragen of hij misschien dacht dat het prima was.”
Elke keer als Hans thuiskwam en de auto van zijn buurman op zijn oprit zag staan, groeide zijn frustratie. Toch sprak hij hem niet aan.
“Ik ben gewoon niet zo’n type dat meteen verhaal gaat halen. Het is mijn oprit, dat weet hij ook wel, maar ik heb geen zin in ruzie. En ja, hoe begin je zo’n gesprek zonder dat het ongemakkelijk wordt?”
De ergernis groeit
Wat begon als een kleine irritatie, werd al snel iets waar Hans dagelijks mee bezig was. Hij merkte dat hij steeds vaker uit het raam keek om te zien of de auto er weer stond.
“Soms stond hij er een paar minuten, maar vaak bleef hij de hele avond staan. Ik moest dan een stukje verderop parkeren, terwijl ik gewoon mijn eigen oprit heb. Dat slaat toch nergens op?”
Op een gegeven moment begon Hans te merken dat het zijn humeur beïnvloedde. “Als ik thuiskwam en die auto stond er weer, voelde ik meteen die ergernis opkomen. Maar ik bleef het inslikken. Mijn vrouw zegt steeds: ‘Je moet er iets van zeggen!’, maar ik blijf het maar uitstellen. Waarom? Geen idee, ik denk omdat ik bang ben dat het een conflict oplevert.”
De buurman zelf lijkt zich van geen kwaad bewust. “Het is niet dat hij snel wegloopt als hij me ziet of dat hij zijn auto expres verkeerd neerzet.
Hij groet me altijd vriendelijk. Misschien denkt hij echt dat het oké is. Maar hoe zeg je iemand dat iets niet oké is zonder dat het ongemakkelijk wordt?”
Wanneer is de grens bereikt?
Voor Hans is de situatie een klassiek voorbeeld van burenfrustraties die uit de hand kunnen lopen. “Als iemand mij in het verkeer afsnijdt, roep ik wel wat in de auto, maar dat is anoniem.
Dit is mijn buurman. Als ik hier ruzie mee krijg, loop ik hem elke dag tegen het lijf. Dat wil ik ook niet.”
Toch begint het punt te naderen waarop Hans er echt iets van moet gaan zeggen. “Laatst kwam ik thuis met boodschappen en moest ik ver lopen omdat hij mijn oprit weer had ingenomen. Toen voelde ik echt woede opkomen.
Mijn vrouw zei: ‘Nu ga je hem bellen’, maar ik deed het niet. In plaats daarvan liep ik boos naar binnen en ging ik maar wat anders doen om mijn frustratie te vergeten.”
De situatie wordt steeds ingewikkelder omdat hoe langer Hans wacht, hoe moeilijker het wordt om er nog iets van te zeggen.
“Als ik nu ineens zeg: ‘Hé, je mag hier niet parkeren’, gaat hij zich vast afvragen waarom ik daar niet al weken geleden iets van heb gezegd. En dan wordt het helemaal ongemakkelijk.”
Wat nu?
De vraag is: hoe los je zoiets op zonder dat het escaleert? Hans heeft overwogen om een briefje op de auto te leggen, maar vond dat te passief-agressief.
“Dan lijkt het alsof ik boos ben, terwijl ik gewoon wil dat hij stopt met hier parkeren.”
Ook een bordje plaatsen met ‘privéterrein’ is door zijn hoofd gegaan, maar hij is bang dat dat overdreven overkomt. “Alsof ik een gigantisch probleem maak van iets kleins. Maar ja, het is wél mijn oprit. Ik zou daar niet over moeten twijfelen.”
Sommige vrienden raden hem aan om het luchtig te brengen. “Gewoon zeggen: ‘Hé, ik zag dat je steeds op mijn oprit parkeert, zou je dat niet meer willen doen?’
Maar het voelt toch ongemakkelijk. Wat als hij dan geïrriteerd reageert? Of nog erger: wat als hij er lak aan heeft en het blijft doen?”
Hans weet dat hij er uiteindelijk iets van moet zeggen. “Misschien moet ik gewoon een keer thuiskomen als hij net uit zijn auto stapt en er dan iets van zeggen. Niet te boos, niet te vriendelijk, gewoon duidelijk.”
Maar tot die tijd blijft hij uit het raam kijken, hopend dat de buurman vanzelf stopt. “Elke keer als ik de auto zie staan, denk ik: vandaag zeg ik er iets van. En toch doe ik het niet. Misschien moet ik maar gewoon de stoute schoenen aantrekken. Of verhuizen.”