Dit raadsel lijkt simpel, maar het vereist een scherp oog voor detail en een goed begrip van wiskunde om het op te lossen. Als je naar de afbeelding kijkt, lijkt het alsof je alleen de cijfers bij elkaar moet optellen of vermenigvuldigen, maar er zit meer achter dan dat.
Laten we samen door de stappen van de berekening gaan om het mysterie te ontrafelen.
In de eerste regel zien we drie paren schoenen. Elk paar schoenen moet dezelfde waarde hebben, en wanneer je drie keer datzelfde getal bij elkaar optelt, krijg je 30. Het is makkelijk te zien dat elk paar schoenen dus een waarde van 10 heeft. We onthouden: schoenen = 10.
De tweede regel bevat twee paren schoenen en één persoon. We weten al dat elk paar schoenen gelijk staat aan 10, dus dit helpt ons om de waarde van de persoon te bepalen.
Twee keer 10 plus de waarde van de persoon is gelijk aan 20. Dat betekent dat de persoon een waarde van 5 moet hebben. Nu weten we ook dat de persoon = 5.
De derde regel wordt iets ingewikkelder. Hier zien we de persoon opnieuw, samen met twee fluitjes. We hebben net bepaald dat de persoon een waarde van 5 heeft.
Dus als we 5 optellen bij twee fluitjes, en dit alles gelijkstellen aan 13, weten we dat de twee fluitjes samen een waarde van 8 moeten hebben. Als twee fluitjes gelijk zijn aan 8, betekent dit dat elk fluitje een waarde van 4 heeft. Dus fluitje = 4.
Tot nu toe zijn de berekeningen vrij logisch. Maar dan komt de laatste regel, die de meeste mensen in verwarring brengt. We zien één paar schoenen, één persoon, en één fluitje. Maar er is iets anders aan deze afbeelding dan de vorige regels.
Als je goed kijkt, zie je dat de persoon op deze afbeelding geen fluitje om zijn nek heeft, in tegenstelling tot de vorige afbeelding. Dit betekent dat we met een persoon zonder fluitje te maken hebben, wat een verschil maakt in de berekening.
Nu moeten we deze kennis toepassen op de laatste regel. We weten dat één paar schoenen een waarde van 10 heeft. De persoon zonder fluitje heeft nog steeds de waarde van 5, want het fluitje is apart geteld. En het fluitje zelf heeft de waarde van 4.
Maar dan zie je dat de berekening niet alleen optellen is. Er staat een vermenigvuldigingsteken tussen het fluitje en de rest van de som. Dit verandert de manier waarop je de som moet oplossen.
In plaats van alles bij elkaar op te tellen, moet je de juiste volgorde van bewerkingen gebruiken: eerst de vermenigvuldiging, dan pas het optellen. Dus we vermenigvuldigen het fluitje (4) met de schoenen (3), wat 8 geeft. Vervolgens tellen we de persoon erbij op (5), wat ons het uiteindelijke antwoord geeft.
Nu komt het moment van de waarheid. Na het zorgvuldig doorrekenen van elke stap, is de uitkomst van de laatste som: 5 + (3 × 2) = 11.
Gefeliciteerd, je hebt het raadsel opgelost! Dit was een klassiek voorbeeld van hoe eenvoudige wiskunde en aandacht voor detail je kunnen helpen om complexe puzzels op te lossen.