Ron staat midden op het drukke kruispunt in de stad, zijn ogen vurig van overtuiging. De geur van uitlaatgassen hangt in de lucht, auto’s toeteren, fietsers manoeuvreren behendig tussen de stilstaande voertuigen door.
“Dit kan zo niet langer,” zegt hij, zijn stem vastberaden. “Eigen auto’s moeten per direct verboden worden, het is de ondergang van onze planeet.”
Voor Ron is dit geen loze kreet. Hij ziet de realiteit elke dag. De files die zich opstapelen, de stad die verstikt wordt door fijnstof, de hitte die blijft hangen tussen het asfalt.
“Mensen denken dat ze recht hebben op een eigen auto, maar ten koste van wat? Kijk om je heen! Dit is geen leven, dit is een crisis.”
Zijn activisme begon jaren geleden, toen hij besefte hoezeer auto’s bijdragen aan de klimaatcrisis. “Ik las een rapport over CO2-uitstoot en het was alsof er een bom barstte in mijn hoofd.
We praten over vliegtuigen en fabrieken, maar auto’s? Die laten we gewoon rijden alsof het niets is.” Sindsdien weigert hij nog in een auto te stappen.
“Ik ga overal met de fiets of het OV. Mensen kijken me raar aan, maar dat kan me niets schelen. Ik adem tenminste niet mijn eigen ondergang in.”
Op een zonnige middag staat Ron bij een drukke verkeersader in de stad. Hij wijst naar de eindeloze stroom van auto’s.
“Hoeveel van deze mensen zitten in hun eentje in de auto? 80, 90 procent? En waarvoor? Omdat het makkelijk is? Omdat we te lui zijn om na te denken over alternatieven?” Hij schudt zijn hoofd. “We hebben alternatieven.
Fietsen, deelvervoer, beter openbaar vervoer. Maar nee, we blijven vastklampen aan dat ding op vier wielen. Het moet gewoon klaar zijn. Punt.”
Hij weet dat hij tegen een muur van weerstand botst. “Mensen worden boos als ik dit zeg. Ze denken dat ze hun vrijheid kwijtraken. Maar wat is vrijheid als je vaststaat in een file, als je betaalt voor benzine die steeds duurder wordt, als je stad onleefbaar wordt door de luchtvervuiling?”
Ron haalt diep adem, de geur van benzinedampen prikt in zijn neus. “Ik snap dat verandering eng is. Maar we hebben geen keus meer. Eigen auto’s moeten weg. We moeten durven kiezen voor een toekomst waarin we niet elke dag bijdragen aan onze eigen ondergang.”
Hij kijkt omhoog, naar de blauwe lucht die steeds vaker wordt vertroebeld door smog. “Er is nog hoop. Maar dan moeten we nú handelen.”
Terwijl hij door de stad loopt, wijst hij op de geparkeerde auto’s die complete straten bezetten. “Kijk hier eens naar! Al die ruimte, en waarvoor? Stilstaande blikken dozen die bijna niemand echt nodig heeft.” Ron gelooft dat de stedelijke ruimte anders gebruikt moet worden.
“We kunnen hier groene parken hebben, brede fietspaden, veilige speelplekken voor kinderen. Maar nee, we kiezen ervoor om onze steden te laten domineren door auto’s. Absurd, toch?”
Hij heeft het vaak meegemaakt: mensen die hem aanspreken, boos of gefrustreerd. “Maar Ron, ik heb een auto nodig voor mijn werk!” Hij zucht. “Dat is precies het probleem.
We hebben een systeem gebouwd waarin een auto noodzakelijk lijkt, terwijl dat eigenlijk niet zo hoeft te zijn. Als we beter OV hebben, als werkplekken flexibeler worden, als we nadenken over slimme vervoersoplossingen, dan hoeft niemand afhankelijk te zijn van een auto.”
Soms denkt hij terug aan zijn jeugd, toen de straten nog niet zo overvol waren. “Vroeger speelden we op straat. Nu? Je laat je kind niet eens met een gerust hart buiten spelen, want overal rijden auto’s.
Zelfs op plekken waar dat niet zou moeten. We hebben ons laten wijsmaken dat auto’s belangrijker zijn dan mensen. En dat is gewoon bizar.”
Ron is niet alleen in zijn strijd. Wereldwijd zijn er bewegingen die oproepen tot autovrije steden. “In Kopenhagen, Amsterdam, Parijs… daar zie je dat het kan. Minder auto’s, meer ruimte voor mensen. Gezondere lucht, minder stress, gelukkiger leven. Waarom durven we dat hier niet?”
Hij begrijpt dat het niet van de ene op de andere dag kan. “Maar we moeten ergens beginnen. Beperken, ontmoedigen, alternatieven verbeteren. Het kan. We moeten alleen de knop omzetten.”
Op een avond, als de stad langzaam tot rust komt, blijft Ron staan op een brug en kijkt uit over de lichtjes in de verte.
“Mensen denken dat ik gek ben, dat ik te extreem ben. Maar weet je wat echt extreem is? Doorgaan op deze manier, terwijl we weten dat het fout gaat.”
Hij haalt diep adem en glimlacht flauwtjes. “Ik blijf strijden. Want ik geloof in een toekomst zonder deze chaos. En ik weet dat ik niet de enige ben.”
Soms fantaseert Ron over hoe de stad eruit zou zien zonder al die auto’s. Hij ziet brede, schaduwrijke boulevards waar kinderen veilig kunnen spelen en fietsers moeiteloos kunnen doortrappen zonder constant op hun hoede te zijn voor plots openslaande portieren.
“Stel je voor,” zegt hij met een twinkeling in zijn ogen, “een stad waarin stilte de boventoon voert, waarin je ‘s ochtends de vogels hoort in plaats van het geraas van motoren. Waar frisse lucht de norm is en niet een luxe.” Hij schudt zijn hoofd.
“Mensen denken dat het een utopie is, maar het is gewoon een keuze. Een keuze die we nú moeten maken.”