Voor het eerst in ruim 45 jaar telt Nederland minder dan 10 miljoen varkens. Volgens de nieuwste cijfers van het CBS is de varkensstapel op 1 april 2025 gedaald tot 9,96 miljoen dieren. Een flinke daling van 5,1 procent vergeleken met het jaar ervoor.
Deze krimp markeert een belangrijk kantelpunt in de Nederlandse veehouderij. Niet eerder sinds 1979 lag het aantal varkens zo laag.
Waar komt die daling vandaan? En wat betekent het voor de landbouwsector, de economie én de toekomst van boerenbedrijven? De cijfers laten niet alleen minder dieren zien, maar ook een structurele verandering in hoe Nederland met veeteelt omgaat.
Ook minder runderen in de wei
Niet alleen varkens zijn minder vertegenwoordigd. Ook de rundveestapel kreeg een klap. Op 1 april 2025 waren er in totaal 3,65 miljoen runderen, een daling van 3,3 procent ten opzichte van 2024. Vooral het jongvee voor melkproductie – kalveren en pinken – nam af. Daar ging het om een daling van maar liefst 6,3 procent.
Melkkoeien zelf daalden iets minder snel, met ongeveer 1 procent. Maar het zijn vooral de jongere dieren die nodig zijn voor toekomstige melkproductie die ontbreken. Dit duidt op een krimp die niet alleen vandaag voelbaar is, maar ook de melkproductie van morgen beïnvloedt.
Veel boerenbedrijven stoppen vrijwillig
Een grote verklaring voor deze krimp ligt in de vrijwillige beëindigingsregelingen van de overheid. Varkensboeren konden gebruik maken van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) of de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv).
Door deze regelingen kregen boeren een vergoeding om hun bedrijf voorgoed te sluiten. Vooral in Brabant en Limburg, waar de veedichtheid hoog is, werd daar veel gebruik van gemaakt.
Kleine en middelgrote bedrijven vormen het grootste deel van de stoppers. Veel boeren zagen op tegen investeringen in stikstofmaatregelen of konden geen vergunning meer krijgen voor uitbreiding. Stoppen leek voor velen de meest logische keuze.
Steeds minder bedrijven, maar wel grotere
Op 1 april 2025 waren er in Nederland nog ongeveer 1.900 bedrijven met varkens, 7,1 procent minder dan het jaar ervoor. En dat is niet nieuw. De daling van het aantal varkensbedrijven zet al jaren door. Sinds 2015 is het aantal gespecialiseerde varkensbedrijven zelfs met ruim 45 procent gedaald.
Wat opvalt: het aantal dieren per bedrijf groeit juist. In 2025 telt een gemiddeld varkensbedrijf zo’n 5.000 varkens, tegenover zo’n 3.300 tien jaar geleden. Bedrijven die blijven bestaan, zijn dus groter en vaak efficiënter ingericht. Dat past in het bredere beeld van schaalvergroting in de landbouw.
Melkveehouderij volgt dezelfde trend
De melkveehouderij laat een soortgelijk beeld zien. Het aantal bedrijven daalt, terwijl het aantal koeien per boer toeneemt. In 2025 zijn er gemiddeld 114 melkkoeien per bedrijf, waar dat er in 2024 nog 111 waren. Bij vleeskalveren is die stijging nog opvallender: gemiddeld 708 kalveren per bedrijf, bijna twee keer zoveel als tien jaar geleden.
Vooral de bedrijven die blijven, investeren in efficiëntie, technologie en duurzaamheid. Denk aan emissiearme stallen, automatische melksystemen en mestverwerking op locatie. Maar het zijn wel vaak de grotere bedrijven die dat kunnen betalen.
Regionale verschillen worden groter
De krimp van de veestapel is niet overal in Nederland even groot. In Zuid-Nederland – met name in Brabant en Limburg – verdwijnen bedrijven sneller.
Dat komt door strengere stikstofregels, hogere grondprijzen en meer verstedelijking. Boeren krijgen daar vaker te maken met beperkingen of worden uitgekocht voor woningbouwprojecten.
In het noorden en oosten – zoals Friesland, Drenthe en Overijssel – is nog meer ruimte en minder druk op stikstof. Hier zien we dat veehouderijen vaker blijven bestaan of zelfs uitbreiden. Er ontstaat een duidelijke verschuiving in het landbouwlandschap.
Wat zijn de gevolgen voor de sector?
De krimp van de veestapel raakt niet alleen boeren. Het heeft ook impact op andere schakels in de keten. Denk aan:
Mestverwerkers: minder dieren betekent minder mest, wat effect heeft op de afzet en verwerking.
Voederfabrikanten: een kleinere veestapel betekent minder vraag naar veevoer.
Transport en slachterijen: minder dieren betekent minder ritten, minder slachtingen en minder volume.
Regionale economieën: op het platteland zijn veel mensen indirect afhankelijk van de veehouderij.
Voor de supermarkten of consument verandert er op korte termijn weinig. Vlees en zuivel blijven gewoon beschikbaar, ook omdat Nederland nog altijd exporteert. Maar op de lange termijn kunnen prijzen, beschikbaarheid en herkomst van producten wél veranderen.
Wat drijft deze verandering?
Beleidsdruk speelt een grote rol. Denk aan stikstofreductie, klimaatdoelen, waterkwaliteit en dierenwelzijn. De landbouw ligt onder een vergrootglas en de overheid wil richting een kleinere, duurzamere veestapel.
Ook economische factoren wegen mee. De kosten voor voer, energie en mestafzet zijn gestegen. Tegelijkertijd staan de opbrengstprijzen onder druk. Voor veel boeren is het lastig om het hoofd boven water te houden, zeker zonder opvolger.
Daarnaast speelt het maatschappelijke debat een rol. De roep om minder dieren, minder uitstoot en meer plantaardige alternatieven is groter dan ooit. Jongere generaties boeren zijn vaak kritischer op de sector en kiezen sneller voor innovatie of stoppen met dieren houden.
Hoe ziet de toekomst eruit?
De verwachting is dat deze trend zich doorzet. In september 2025 komt het CBS met aangepaste cijfers en in maart 2026 volgen de definitieve aantallen. Maar het lijkt onwaarschijnlijk dat de veestapel dan ineens weer groeit.
De sector beweegt richting schaalvergroting, verduurzaming en gedeeltelijke afbouw. De boeren die blijven, zullen efficiënter moeten werken, meer investeren in techniek en inspelen op veranderende eisen uit Brussel én van de Nederlandse burger.
Daartegenover staat dat de landbouwsector ook kansen heeft. Minder dieren betekent ook minder uitstoot, minder druk op natuurgebieden en ruimte voor nieuwe verdienmodellen zoals kringlooplandbouw, korte ketens of regeneratieve landbouw.
Samenvatting: Nederland zit middenin een landbouwtransitie
• De veestapel in Nederland is in 2025 fors gekrompen, vooral bij varkens en jongvee.
• Het aantal bedrijven neemt af, maar de bedrijven die overblijven worden groter.
• Overheidsregelingen en stikstofbeleid zorgen ervoor dat vooral kleinere bedrijven stoppen.
• Regionaal ontstaan er grote verschillen: in het zuiden verdwijnen veel bedrijven, in het noorden blijven ze vaker bestaan.
• De hele keten – van voer tot mestverwerking – voelt de gevolgen van deze krimp.
• De toekomst ligt in schaalvergroting, verduurzaming en aanpassing aan nieuwe regelgeving.
De krimp van de veestapel in Nederland is dus geen toeval, maar het gevolg van beleid, maatschappelijke druk en economische realiteit. Wat begon als een trend, is nu een structurele verandering.
De vraag is niet óf er minder dieren komen, maar hoe snel en op welke manier dat gebeurt. De veehouderij van de toekomst zal er anders uitzien dan we jarenlang gewend waren.