Joost, 32 jaar oud, staat vaak even stil voordat hij een ruimte binnenloopt. Niet omdat hij twijfelt over waar hij heen gaat, maar omdat hij zich afvraagt wat hij moet doen als hij iemand begroet. “Hand geven, elleboog tikken, of niets doen? Het is nu altijd ongemakkelijk,” zegt hij met een lichte frustratie in zijn stem.
Sinds de coronaperiode lijkt de simpele handdruk ineens een mijnenveld van sociale ongemakkelijkheid.
“Vroeger was het zo makkelijk,” legt Joost uit. “Je gaf iemand een hand, klaar. Dat was de standaard. Niemand dacht er verder over na.” Maar sinds de pandemie is dat veranderd. Het begon natuurlijk met de maatregelen.
Handen schudden was ineens uit den boze, en alternatieven zoals de elleboogstoot of zelfs een hoofdknik werden geïntroduceerd. Joost deed er braaf aan mee. “Je had geen keuze. Iedereen deed hetzelfde, dus het was duidelijk,” zegt hij. Maar nu de wereld weer grotendeels open is, lijkt er geen consensus meer te zijn. “Iedereen doet maar wat.”
Een voorbeeld? Laatst was Joost op een verjaardag. “Ik liep binnen en de eerste persoon stak meteen een hand uit,” vertelt hij.
“Dus ik gaf hem een hand. Maar toen ik verder liep, deed de volgende persoon helemaal niks. Die stond daar gewoon. Ik wist niet wat ik moest doen, dus ik knikte maar een beetje ongemakkelijk. En de derde persoon? Die kwam aanzetten met een elleboogstoot. Ik voelde me net een clown.”
Joost merkt dat het niet alleen bij verjaardagen gebeurt, maar overal. Op het werk, bij vrienden, en zelfs in de supermarkt.
“Ik stond laatst bij de kassa, en de kassière gaf me mijn wisselgeld terug. Normaal zeg je gewoon ‘dank je’ en loop je weg, maar zij zei ineens: ‘Wat fijn dat je contant betaalt, mogen we weer handen schudden?’ Ik wist echt niet wat ik daarop moest zeggen.”
Het probleem zit hem volgens Joost in de onzekerheid. “Je weet nooit wat iemand anders verwacht,” legt hij uit. “En als je het fout doet, voelt het zo ongemakkelijk. Het lijkt misschien een klein ding, maar het kan een ontmoeting echt verpesten.”
Hij merkt ook dat sommige mensen nog steeds heel voorzichtig zijn. “Sommigen doen echt alles om fysiek contact te vermijden. En dat is natuurlijk prima, maar zeg het dan even, in plaats van me daar te laten staan als een idioot.”
Joost begrijpt dat iedereen het op zijn eigen manier probeert te doen. “Niet iedereen voelt zich op zijn gemak bij fysiek contact,” zegt hij.
“En dat is oké. Maar wat ik niet snap, is waarom we geen duidelijke afspraken maken. Waarom kan het niet gewoon weer zoals vroeger, dat we elkaar een hand geven? Dan weet je tenminste waar je aan toe bent.”
Soms voelt hij een vleugje nostalgie als hij denkt aan hoe het vroeger was. “Ik herinner me nog hoe mijn opa altijd heel stevig je hand schudde,” zegt hij met een glimlach.
“Het was een teken van respect. Het voelde altijd zo warm en oprecht.” Die momenten mist hij nu. “Het lijkt alsof er een soort afstand is gekomen tussen mensen, niet alleen fysiek, maar ook emotioneel.”
Ondanks zijn frustraties probeert Joost zich aan te passen. “Ik heb geleerd om een beetje te improviseren,” zegt hij. “Als iemand een hand uitsteekt, geef ik een hand. Als ze niets doen, laat ik het ook maar.”
Maar hij hoopt dat het ooit weer normaler wordt. “Misschien is het iets wat tijd nodig heeft,” zegt hij. “Maar ik hoop echt dat we weer een soort standaard vinden. Want dit is niks.”
Voor Joost is het duidelijk: een simpele handdruk is meer dan alleen een fysiek gebaar. Het is een manier om verbinding te maken, om te laten zien dat je de ander respecteert.
En hoewel de wereld misschien veranderd is, blijft hij hopen dat we die eenvoud ooit weer terugvinden. “Misschien moeten we gewoon allemaal afspreken om het weer te doen,” zegt hij. “Want eerlijk, al dat gedoe maakt het er niet leuker op.”