Mohammed zit met een frons in zijn wenkbrauwen aan de rand van een drukke stadsfontein. Kinderen rennen langs hem heen, moeders kletsen terwijl ze hun kinderwagens duwen.
Het is een gewone middag in Nederland, maar voor Mohammed voelt het niet zo. “Het is alsof ik hier ben, maar niet echt besta,” zegt hij terwijl hij een slok neemt van zijn koffie. “Ze zien me, maar ze begrijpen me niet.”
Hij groeide op in Rotterdam, in een wijk waar iedereen elkaar kende. Waar de geur van versgebakken msemen zich vermengde met die van patat van de snackbar op de hoek.
Waar Marokkaanse en Turkse vaders samen thee dronken in het café, terwijl hun kinderen op het pleintje speelden.
“Dat voelde als thuis,” zegt hij met een zweem van nostalgie in zijn stem. “Maar zodra je buiten die bubbel komt, merk je dat je anders bent. En dat laten ze je voelen.”
“Je bent nooit Nederlands genoeg”
Op de basisschool ging het nog wel. Daar was iedereen verschillend en stelde niemand echt vragen. Maar op de middelbare school veranderde dat.
“Dan begint het,” zucht Mohammed. “Leraren die je naam verkeerd uitspreken, klasgenoten die vragen of je al een bruid uit Marokko hebt, mensen die verbaasd zijn dat je accentloos Nederlands spreekt.”
Het waren geen harde pesterijen, maar kleine, constante opmerkingen. “Ze bedoelen het misschien niet verkeerd,” zegt hij, “maar het laat je wel nadenken. Waarom zou ik een accent moeten hebben? Waarom zou ik niet gewoon Mohammed kunnen zijn, zonder dat dat iets betekent?”
Hij lacht even, maar het is een bittere lach. “Het mooiste is nog als ze zeggen: ‘Maar je bent toch gewoon Nederlander?’ Alsof dat een compliment is. Alsof ik dankbaar moet zijn dat ze me als een van hen beschouwen, zolang ik maar niet te veel laat merken dat ik Marokkaan ben.”
“Ik moet me constant bewijzen”
Na de middelbare school ging Mohammed studeren. Daar werd het pas echt duidelijk hoe groot de kloof was. “Mijn klasgenoten praatten over hun vakanties in Italië en wintersport in Oostenrijk. Ik wist niet eens dat dat een ding was. Wij gingen gewoon naar familie in Marokko.”
Hij voelde zich steeds vaker een buitenstaander. “Het is niet dat ze je buitensluiten, maar je merkt dat je anders bent. Hoe je je kleedt, hoe je praat, hoe je denkt. Je moet harder werken om erbij te horen.”
Op stage merkte hij het nog meer. “Bij sollicitaties werd ik vaak afgewezen, ook al had ik de juiste papieren.
Een vriend van me, een Nederlander met dezelfde opleiding en minder ervaring, werd wél aangenomen. Ik begon mijn naam te veranderen naar Mo in mijn sollicitatiebrieven. Dat hielp.” Hij kijkt weg. “Dat is toch triest?”
“Je wordt constant in een hokje geplaatst”
Ook op straat voelt Mohammed zich soms bekeken. “Als ik met mijn neefjes in de stad loop, zien mensen ons meteen als ‘die Marokkaanse jongens’. Je voelt het. De blikken, het geforceerde glimlachje van de vrouw die haar tas steviger vastpakt.”
Soms is het subtieler. “Een collega vroeg een keer of ik weleens met ‘die straatjongens’ omging. Wat bedoel je met ‘die straatjongens’? Mijn neven? Mijn vrienden? Alsof elke Marokkaan die je op straat ziet een probleem is.”
Hij zucht diep. “En dan heb je nog de klassiekers. ‘Waar kom je écht vandaan?’ of ‘Spreek je Marokkaans thuis?’ Alsof het niet genoeg is dat ik hier geboren ben.”
“Thuis is een gevoel, geen plek”
Ondanks alles houdt Mohammed van Nederland. “Dit is mijn land, of ik dat nou mag zeggen of niet. Ik ben hier opgegroeid, ik heb hier vrienden, herinneringen, mijn leven. Maar soms voelt het alsof ik steeds moet vechten om dat te bewijzen.”
Hij kijkt naar de fontein waar hij zit. “In Marokko ben ik de Nederlander, hier ben ik de Marokkaan. Dus waar hoor ik thuis?” Hij haalt zijn schouders op. “Misschien zit ‘thuis’ niet in een land, maar in hoe je je voelt. En op dit moment voel ik me nergens écht thuis.”
Toch blijft hij hoopvol. “Er zijn ook mensen die het wel begrijpen. Vrienden, collega’s, mensen die niet oordelen. Dat helpt.” Hij lacht even.
“En weet je, misschien verandert het ooit. Misschien hoeven de volgende generaties zich niet meer af te vragen of ze erbij horen. Misschien kunnen ze gewoon zijn wie ze zijn, zonder dat iemand er iets van vindt.”
Maar totdat die verandering er echt komt, blijft Mohammed zich manoeuvreren tussen twee werelden, altijd zoekend naar een balans die voor hem werkt.
Hij wil niet kiezen tussen zijn Marokkaanse roots en zijn Nederlandse identiteit, want voor hem zijn ze onlosmakelijk met elkaar verbonden.
“Ik ben allebei, en geen van beide volledig,” zegt hij, terwijl hij nadenkend naar de straat voor zich kijkt. “Misschien is dat juist het probleem, dat Nederland nog steeds moeite heeft om te accepteren dat identiteit niet zwart-wit is.”
Hij ziet het in hoe de media praten over mensen zoals hij, hoe politici discussies voeren over ‘integratie’ alsof het een probleem is, hoe hij nog steeds vragen krijgt over zijn achtergrond, zelfs van mensen die beweren ruimdenkend te zijn.
“Het zou zoveel schelen als we gewoon eens écht naar elkaar luisteren,” zegt hij uiteindelijk. “Niet vanuit oordeel, niet vanuit aannames, maar gewoon als mensen. Misschien zouden we dan eindelijk stoppen met het verdelen van de samenleving in ‘wij’ en ‘zij’.”