Piet zit op zijn vaste plek aan de keukentafel, met de krant opengeslagen en een halflege mok koffie binnen handbereik. Buiten speelt de lente zich langzaam af, maar binnen is het gesprek somber.
“Ik weet niet hoor,” zegt hij, terwijl hij zijn bril rechtduwt, “als ik zie wat er allemaal gebeurt in Nederland… dan maak ik me écht zorgen. Vooral om mijn kleinkinderen.”
De zorgen van Piet zijn geen losse flodders. Hij is een man met een leven vol ervaring, iemand die de wederopbouw van na de oorlog meemaakte, de opkomst van de verzorgingsstaat zag, en later de digitalisering van alles om zich heen.
Maar juist nu, in een tijd waarin alles sneller lijkt te gaan dan ooit, voelt hij zich niet gerust.
“Ze noemen het vooruitgang,” mompelt hij. “Maar ik zie steeds vaker mensen tegenover elkaar staan in plaats van naast elkaar.”
Piet vertelt over zijn kleinzoon Daan, die pas achttien is geworden. Een slimme jongen, handig met computers, en iemand die graag leest over techniek.
Maar Daan is onzeker over zijn toekomst. “Hij zei laatst tegen me: ‘Opa, wat heeft het voor zin om zo hard te werken als ik straks toch geen huis kan vinden?’ En weet je? Ik wist daar niks zinnigs op te zeggen.”
Het onderwerp van wonen is voor Piet pijnlijk herkenbaar. In zijn tijd kocht je met een beetje spaargeld en een vaste baan al snel een rijtjeshuis.
Nu ziet hij zijn kinderen – laat staan kleinkinderen – vechten op een oververhitte woningmarkt. “Ze werken allebei keihard en komen nog nergens tussen. Alsof je gestraft wordt voor je best doen.”
Maar het zijn niet alleen de huizenprijzen waar Piet zich zorgen over maakt. Ook de sfeer in het land zit hem dwars. “Vroeger had je meningsverschillen, maar dan ging je daarna gewoon weer verder met je leven. Nu lijkt het alsof mensen elkaar niet meer wíllen begrijpen.”
Hij noemt voorbeelden uit het nieuws, maar ook wat hij zelf op straat of op sociale media ziet. “Iedereen roept wat, maar niemand luistert meer.
En wie vragen stelt, wordt meteen in een hoek gezet.” Het maakt hem verdrietig, want volgens hem was Nederland juist altijd het land van de redelijkheid. Van polderen. “We waren misschien niet altijd snel, maar we kwamen er wel uit.”
Piet merkt ook dat zijn leeftijd een rol speelt in hoe hij naar de maatschappij kijkt. “Soms voel ik me een buitenstaander in m’n eigen land.
Niet omdat ik ouder word, maar omdat de waarden die ik heb meegekregen lijken te verdwijnen.” Hij noemt respect, fatsoen en solidariteit. Begrippen die voor hem vanzelfsprekend waren, maar die hij steeds minder terugziet.
En toch, ondanks zijn zorgen, is Piet geen verbitterde man. Integendeel. Hij is betrokken, leest zich in, praat veel met zijn buren en familie, en probeert vooral vragen te stellen.
“Ik wil het begrijpen. Maar ik heb wel het gevoel dat er iets fundamenteels schuurt. Alsof we bezig zijn iets waardevols te verliezen.”
Wat hem nog het meeste raakt, zijn de gesprekken met zijn kleinkinderen. “Ze voelen zich zo onzeker. Over het klimaat, over werk, over de samenleving zelf. Ze twijfelen of ze hier in Nederland nog wel een toekomst kunnen opbouwen. En dat terwijl ze zoveel potentie hebben. Dat vind ik misschien wel het ergste.”
Op de vraag of hij dan nog hoop heeft, denkt Piet even na. Hij staart naar de stoeptegels buiten die net nat zijn geworden van een plotselinge bui. “Ja,” zegt hij langzaam, “ik heb nog hoop.
Maar er moet wel iets veranderen. We moeten weer naar elkaar luisteren. Minder polarisatie, meer samenwerking. En vooral: jongeren de ruimte geven om te groeien, in plaats van ze te laten vastlopen in een systeem dat niet meer werkt.”
Piet is niet alleen in zijn gevoel. Steeds meer ouderen geven aan zich zorgen te maken over de toekomst van Nederland, niet zozeer voor zichzelf, maar voor de generaties na hen. Het zijn geen loze kreten, maar observaties van mensen die het land hebben zien veranderen, die weten hoe het was en voelen hoe het nu schuurt.
“Ik heb niks tegen verandering,” zegt Piet tot slot. “Zolang het maar verandering is die ergens naartoe werkt. Iets beters. Iets duurzaams. Niet alleen voor nu, maar vooral voor straks. Want als mijn kleinkinderen zich straks niet meer thuis voelen in hun eigen land, dan hebben we ergens iets behoorlijk fout gedaan.”
Zijn blik glijdt weer naar de krant. Er staat een kop op de voorpagina over een nieuwe demonstratie. Hij zucht. “Ik begrijp het allemaal wel, maar we moeten echt gaan bouwen aan vertrouwen. Dat is wat we kwijt zijn. En zonder vertrouwen… tja, hoe ziet dat Nederland van de toekomst er dan nog uit?”
Een klein moment is het stil in de keuken. Alleen het tikken van de klok klinkt. Dan staat Piet op en vult zijn mok bij. Buiten breekt een zonnetje door. Misschien, heel misschien, is dat toch een goed teken.